Thuiswerktwist: werkvloer en management verdeeld over volledige terugkeer naar kantoor

Thuiswerktwist: werkvloer en management verdeeld over volledige terugkeer naar kantoor

28-06-2024 (12:06) - Lifestyle

Drie op de tien werkende Nederlanders vindt zijn werkgever minder aantrekkelijk als verlangd wordt de volledige werkweek weer op locatie van de werkgever door te brengen. Van zo'n 40% van de medewerkers wordt dat inmiddels verwacht.

Er is vooral sprake van een groot meningsverschil tussen de top van organisaties en de werkvloer. Het hoogste management vindt namelijk dat een volledige terugkeer naar kantoor een werkgever juist aantrekkelijker maakt. Alle andere functiegroepen vinden precies het tegenovergestelde.

Dit blijkt uit het onderzoek People at Work 2024: A global workforce view, uitgevoerd door het onderzoeksinstituut van HR- en salarisdienstverlener ADP. Voor het onderzoek zijn meer dan 34.000 werknemers in achttien landen, waaronder Nederland, ondervraagd over actuele thema's die op de werkvloer spelen.

Werknemer wil bepalen

De werkende Nederlander wil graag zelf kunnen bepalen waar gewerkt wordt. Bijna de helft van de werkenden zegt dat als die mogelijkheid geboden wordt, een werkgever aantrekkelijker is. Als de werkgever bepaalt welke specifieke dagen aanwezigheid op locatie verlangd wordt, maakt dat een werkgever onaantrekkelijker.

Oordeel en controle

Bijna drie op de tien werkenden geeft aan dat flexibel werken niet langer gestimuleerd wordt. Een nog grotere groep, 38%, voelt zich zelfs veroordeeld als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden om op andere tijden of locaties te werken. Daarnaast geeft 44% van de werkenden aan dat zij zich meer dan ooit tevoren gecontroleerd voelen op aanwezigheid en tijdsregistratie.

Tijdonafhankelijk werken

Overigens wordt flexibiliteit in werktijden nog veel belangrijker gevonden. Het is na salaris en werkplezier het belangrijkste van een baan. Voor 31% van de werkenden is het een topprioriteit. Dat percentage ligt hoger bij vrouwen (34%), 35-44-jarigen (35%) en het allerhoogst, bijna 40%, bij ouders met kinderen tussen de één en tien jaar oud.